Kafka Tamura is de ‘toughste’ vijftienjarige ter wereld als hij van huis wegloopt. Volgens zijn vader kleeft er aan Kafka – een pseudoniem – een oedipaal lot. Hij voorspelt dat zijn zoon hem zal vermoorden en met zijn moeder en zus zal slapen. Door alles achter zich te laten tart Kafka niet alleen het lot, hij neemt ook afscheid van een veelbewogen jeugd waarin hij door zijn moeder en zus werd achtergelaten bij zijn vader. Kafka reist met de bus naar Shikoku, het eiland der verlichting, bekend van de pelgrimsroute langs 88 tempels en witte zandstranden. Voor Kafka niets van dit alles – hij vindt geborgenheid in een bibliotheek onder de vleugels van de genderfluïde Oshima die hem later onderdak biedt in de bossen. Behalve de surrealistische gebeurtenissen rondom de tienerjongen verhaalt Kafka op het strand van Haruki Murakami over Satoru Nakata, een zestiger die met katten kan praten. Een gave die hij kreeg aan een klassenuitje gedurende de Tweede Wereldoorlog toen hij op onverklaarbare wijze tijdelijk zijn bewustzijn verloor.