Genua, 1298. Schrobben, boenen en sjouwen – zo zien de dagen van weesmeisje Maria della Pietra eruit in De wonderverteller van Lida Dijkstra. Maria, ooit gevonden op de trappen, werkt als schoonmaakster in de gevangenis in palazzo San Giorgio. Buiten woedt een handelsoorlog tussen de Genuezen en de Venetianen. De wereld van de dertienjarige Maria, van wie de afkomst in mysterie is gehuld, is klein: ‘In de stad kende ik elke straat en steeg, maar daarbuiten… Niks.’ Toch brengt één gevangene wat licht in haar uitzichtloze bestaan. Sinds 1296 verblijft koopman en ontdekkingsreiziger Marco Polo in San Giorgio. De Venetiaan vertelt uitgebreid over zijn reizen aan wie het maar horen wil. Maria luistert aanvankelijk stiekem mee. Dit levert haar de bijnaam ‘Topina’ (kleine muis) op. Een passende naam, want met haar spitsvondigheid lukt het haar om medegevangene en schrijver Rustichello in te schakelen om messer Marco’s reisverhalen op papier te zetten.
