Duister oorlogsverleden komt aan het licht in De Stamhouder In De Stamhouder wordt de 25-jarige Alexander Münninghoff tijdens het stappen verliefd op Ellen, een spontane meid die de ingetogen Alexander een beetje uit zijn schulp haalt. Geheel ongepland raakt Ellen kort na hun eerste ontmoeting zwanger van hem. Vanaf dat moment is de onbezorgdheid in hun prille relatie verleden tijd. Het is eind jaren 60 en de twee worden door hun families geacht te trouwen. Alexander heeft moeite met het aanstaande vaderschap en de taak om zijn problematische familie, die tijdens de Tweede Wereldoorlog uit elkaar is gevallen, weer bij elkaar te brengen. Hij komt erachter dat hij maar weinig over zijn familie weet en wordt in eerste instantie geconfronteerd met zijn eigen traumatische jeugd. Ellen ontdekt op haar beurt een nazi-relikwie in het huis van een familielid van Alexander. Zijn familie is ‘fout’ geweest in de oorlog, iets waar ze helemaal niets mee te maken wil hebben.
Uit het juiste (helden)hout gesneden. Samen met haar vader Augustus (Gijs Naber) woont de elfjarige Lampje (Lotte Jonker) in een vuurtoren die nog net aan het vasteland vastzit. Omdat Augustus moeizaam loopt, neemt Lampje heimelijk de taak op zich om iedere avond de vuurtorenlamp aan te steken. Sinds de dood van haar moeder hebben Lampje en haar vader het niet breed. Na het beklimmen van de eenenzestig treden hoopt het meisje steevast dat er nog genoeg lucifers in het doosje zitten. Op een stormachtige avond slaat echter het noodlot toe. Lampje ontdekt dat er in de vuurtoren geen enkele lucifer meer te vinden is. De vuurtorenlamp blijft uit, met alle gevolgen van dien. Augustus neemt de schuld op zich, waarna hij zeven jaar lang wordt opgesloten en Lampje naar het Zwarte Huis wordt gestuurd.