Voor wie zich weleens heeft afgevraagd hoe de Japanse keizers aan hun mooie vissen kwamen, geeft Vissen voor de keizer van Didier Decoin (1945) een antwoord. Volgens Decoin was het de eenvoudige visser Katsuro die rond het jaar 1000 de tempels van de keizerlijke hoofdstad Heian-kyō (het huidige Kyoto) van de schitterendste karpers voorzag. Ieder jaar reisde Katsuro samen met zijn karpers vanuit Shimae, een dorpje aan de oever van de rivier de Kusagawa, naar het machtige Heian-kyō. Een flinke onderneming die hem – niet zonder gevaar – door bossen, bergen en dalen leidt. Maar het lot (of de ironie) wil dat Katsuro op een dag zijn dood vindt in dezelfde rivier waarin hij zijn vissen ving. Verdronken.
