Net als in de literatuur werd in de klassieke muziek lange tijd voornamelijk aandacht besteed aan het werk van mannen. Debuutnovelle Ginette van Linde Verjans is onderdeel van een nieuwe tendens: het belicht het korte, deels gefictionaliseerde, leven van de Franse stervioliste Ginette Neveu. Vlak voor haar grote doorbraak kwam de vioolvirtuoze in 1949 om het leven bij een vliegtuigcrash tegen een berg op de Portugese eilandengroep de Azoren. Samen met haar broer, pianist Jean Neveu, en de legendarische bokser Marcel Cerdan was het drietal op weg naar New York. Ginette had in de Verenigde Staten een grote concertreeks op de planning staan en Cerdan vloog ernaartoe om zijn affaire met chansonnière Edith Piaf te vervolgen. Na het ongeluk stonden de kranten vol met het schokkende nieuws van hun plotselinge overlijden. Het verlies van de begenadigd violiste liet de muziekwereld verslagen achter.
Na zijn melancholisch geconstrueerde debuutbundel Van niemand is er nieuw werk van Vincent Oostrijck. De rij opmerkelijke personages die in zijn verhalende, deels autobiografische, gedichten de revue passeren, wordt langer in Tot het niet meer gaat. Een afgedankt knuffelbeest dat tussen het straatvuil ligt, een snackbarhouder die van Russische literatuur houdt (en nog meer van zijn hond) en de vele gedaantes van Meneer de Bruin (bedtester, nachtwaker, vriend en reisgezel) laten zien hoe een klein detail of onverwachte wending de realiteit kan ombuigen. Dat die realiteit soms pijnlijk is, is een terugkerend thema in de poëziebundel. Zo luidt in het titelgedicht: ‘Ze is dood aan het gaan / Ze is gepeld als een ui / Haar ooit zo sterke lichaam / Verdwijnt laagje voor laagje.’ Om tegenwicht te bieden aan het verlies van Oostrijcks moeder zoekt het lyrisch ik troost in een paradijselijk oord in de weelderige natuur. De geheime tuin beschrijft deze locus amoenus als: ‘Een veilige haven / Tussen de verschillende werelden / Het leven en de dood / Hebben zich op deze magische plek / Verzoend met elkaar.’ De man die het lyrisch ik beschrijft, blijft echter nuchter: ‘Toch gaat hij er ook altijd weer weg /…
Na een betoverend proefslaapavontuur in het Kasteel van de Zeven Zonden en Zeven Deugden zitten Lise en haar spelpartner Ayden gevangen in een rollercoaster van onuitgesproken emoties. Nu Lise haar verstikkende relatie met Sander heeft verbroken, zoekt ze herhaaldelijk contact met Ayden om een en ander uit te praten, maar hij lijkt van de aardbodem te zijn verdwenen. Waarom ghost Ayden haar, net nu ze allebei beschikbaar zijn voor de liefde? Lise zoekt afleiding met beste vriendin Jasmijn, tot ze een verleidelijke uitnodiging krijgt van spelbedenker Nicolet. Zij en Ayden zijn welkom om een nieuwe versie van de romantische spelbeleving uit te testen. Lise doet een laatste poging om Ayden te bereiken en stelt voor om elkaar nog één keer te ontmoeten. Dit keer zonder afspraken en vol overgave. Virtueel spel van Susan Summer gaat verder waar Verleidelijk spel eindigt en volgt Ayden en Lise als ze opnieuw een nacht verblijven in een bekend Nederlands kasteel dat tijdelijk is omgetoverd tot een romantische (virtuele) escaperoom voor koppels.
In Maskers van schaamte geeft Peter van Beek een fatalistische inkijk in het leven van de recent gepensioneerde Saul Donkers. De ontaarde man brengt zijn dagen rokend, drinkend en peinzend door in een stil boswachtershuisje. Zijn leven in afzondering wordt op een regenachtige dag ruw verstoord als hij bezoek krijgt van Naomi Loveling. De vrouw is behalve een ex-collega ook een oud klasgenoot van Saul. Ze komt hem, onder dubieuze voorwendsels, een cadeaubon brengen. De duistere psychologische roman situeert zich in het heden waarin Saul diverse vrouwen ontmoet. Hij worstelt met een ‘fysieke afwijking’ die een diepgewortelde schaamte bij hem oproept en die hij alleen tijdelijk kan beteugelen door een mombakkes op te zetten. Door de verhaallijn heen weven zich flashbacks naar zijn jeugd die de lijn tussen realiteit en fantasie dun houden. Ze voeren langs Sauls onvermogen om in verbinding te staan met zijn leeftijdsgenoten en schetsen de moeilijke band met zijn vader, broer Herbert en vooral zijn moeder, door wie hij zich tot diep in zijn kern voelt afgewezen en die gedurende zijn jeugdjaren in een psychiatrische kliniek belandde.
Haruki Murakami is in Japan, maar vooral daarbuiten, een gevierd schrijver. Omdat hij zelden tot nooit interviews geeft, is de persoon Murakami net zo ongrijpbaar als de magisch-realistische plotwendingen in zijn romans. Zijn voornaamste reden om in de anonimiteit te blijven: ‘omdat ik er niet van houd om aangesproken te worden als ik over straat loop.’ En dat over straat lopen gebeurt nogal eens. Waarover ik praat als ik over hardlopen praat is een verrassend autobiografisch, dagboekachtig relaas over zijn ‘hardlopend leven’ en de invloed van deze sport op zijn carrière als schrijver. (Al noemt Murakami zijn boek liever ‘een soort memoires’ of ‘louter een verzameling essays’.) In 1982, hij was toen drieëndertig, verkocht hij de jazzclub die hij samen met zijn vrouw runde, en legde zich vervolgens volledig toe op het schrijven van romans. Om in vorm te blijven begon Murakami in datzelfde jaar serieus met hardlopen. Een verzameling nauwgezette aantekeningen neemt de lezer mee langs loodzware trainingen, zijn deelname aan marathons en triatlons en de ijzeren discipline die nodig is om het lopen, maar ook het schrijven, vol te houden.
Peter van der Sloot werkt als CEO van Global Steel N.V. – een staalconcern dat internationaal erg invloedrijk is binnen de staalindustrie. Op het moment dat het bedrijf een grote overname staat te wachten, ontvangt hij een brief met een dreigende boodschap van iemand die zich achter de naam A. schuilhoudt. Als het staalbedrijf niet binnen één week de deuren sluit, zullen er ingrijpende consequenties volgen. Van der Sloot schakelt oud-rechercheur Pollmann in om af te rekenen met zijn anonieme dreiger. Voordat Pollmann zijn jacht heeft geopend, moet Van der Sloot de eerste klappen al incasseren. In geen enkel opzicht lijkt A. op de overige tegenstanders van de grootste staalfabriek van Nederland. Eerste graad van Paul Hassels Mönning volgt de complexe race tegen de klok waarin de CEO verzeild raakt als de eisen van A. steeds hoger worden en meerdere partijen hun doelen nastreven.
De dakloze Dokgo is op een avond getuige van een tasjesroof bij een treinstation in hartje Seoul, Zuid-Korea. Hij voorkomt dat de dieven met de buit wegrennen en neemt contact op met de eigenaar. Hij krijgt Mevrouw Yeom aan de lijn, een gepensioneerde lerares die een buurtwinkel runt in de wijk Jeongpa. Haar winkel verkeert momenteel in zwaar weer, maar ze geeft de moed niet op. Al is het maar om ervoor te zorgen dat haar ietwat getroebleerde werknemers een steady inkomen hebben. Ondanks de lastige omstandigheden biedt ze Dokgo dagelijks een gratis maaltijd uit haar buurtwinkel aan. Door de gevolgen van een alcoholverslaving is Dokgo een opvallende verschijning, niet iedereen is blij met zijn aanwezigheid. Mevrouw Yeom besluit de man echter een kans te geven en biedt hem een baan aan als winkelmedewerker in de nachtelijke uurtjes. Voor je meer over Dokgo te weten komt verschuift de focus in De buurtwinkel van tweede kansen van Kim Ho-Yeon naar zijn collega’s en enkele buurtbewoners die ieder met hun eigen problemen kampen. Dokgo’s wijze levenslessen maken een onuitwisbare indruk, maar kan hij zijn nieuwe leven omarmen en zichzelf een tweede kans geven?
Kafka Tamura is de ‘toughste’ vijftienjarige ter wereld als hij van huis wegloopt. Volgens zijn vader kleeft er aan Kafka – een pseudoniem – een oedipaal lot. Hij voorspelt dat zijn zoon hem zal vermoorden en met zijn moeder en zus zal slapen. Door alles achter zich te laten tart Kafka niet alleen het lot, hij neemt ook afscheid van een veelbewogen jeugd waarin hij door zijn moeder en zus werd achtergelaten bij zijn vader. Kafka reist met de bus naar Shikoku, het eiland der verlichting, bekend van de pelgrimsroute langs 88 tempels en witte zandstranden. Voor Kafka niets van dit alles – hij vindt geborgenheid in een bibliotheek onder de vleugels van de genderfluïde Oshima die hem later onderdak biedt in de bossen. Behalve de surrealistische gebeurtenissen rondom de tienerjongen verhaalt Kafka op het strand van Haruki Murakami over Satoru Nakata, een zestiger die met katten kan praten. Een gave die hij kreeg aan een klassenuitje gedurende de Tweede Wereldoorlog toen hij op onverklaarbare wijze tijdelijk zijn bewustzijn verloor.