“Een onkind, dat al wil hebben wat het heeft gehad, dat al begeert.” Zo omschrijft Bodo Kirchhoff (1948) zichzelf aan het begin van zijn autobiografische roman Het onkind: de jeugd van een schrijver. Kirchhoff verwijst hier naar de tijd waarin hij als vierjarig jongetje samen met zijn vader en moeder wacht op de komst van een tweede kindje. Bodo krijgt er even later een zusje bij, maar de scheurtjes binnen het gezin groeien onverbiddelijk: